De Twijnstraat
Het jaar 1121. Het bisdom Utrecht lag te rillen in de vroege vroege ochtend.
Er waaide een gure wind en de natte sneeuw zwiepte rond de torenspits van de Dom van Adelbold. De bisschop zelf sliep nog. Hij had gister overvloedig gedineerd met enkele zeer hooggeplaatste heren en lag behaaglijk te snurken. Er was tijdens het diner gesproken over stadsrechten. Oftewel het recht op handel en nijverheid.
Een paar honderd meter verderop, buiten de poort, stonden strolemen hutjes.
In één van die onderkomens flakkerde een ielig kaarsvlammetje in de tocht. Er zaten scheuren in de muren. Trijntje was al een tijd wakker. Ze had het koud, want de deken was maar dun en ze lag niet lekker vanwege het stro dat door de versleten hoes heen stak. Ze moest hem eigenlijk vervangen, maar ze hadden geen geld meer. En nu Iziard zijn been had gebroken en niet meer kon werken dacht ze er al helemaal niet meer aan om hun laatste penningen uit te geven aan ‘n nieuwe zak.
Aan zijn ademhaling hoorde ze dat Iziard ook wakker was. Hij sliep niet veel meer de laatste tijd. Pijn en een schuldgevoel dat hij nu niets meer kon bijdragen knaagden zijn slaap weg. Ze schoof zo voorzichtig mogelijk dicht tegen Iziard aan, ze wilde zich eerst wat opwarmen voordat ze het vuur zou aanmaken. Eerst het vuur, dan water halen, pap maken, brooddeeg kneden, het verband om z’n been verwisselen, de fuiken controleren, de vis schoonmaken en te roken hangen, de fuiken weer terughangen, riet snijden voor de dakreparaties, leem steken voor de muur, brood bakken. Ze werd al moe als ze er aan dacht. In haar buik voelde ze een voorzichtige beweging. Ze had het Iziard nog niet verteld. Die zou zich alleen maar nog ellendiger voelen.
Terwijl ze zo lag te piekeren en toch langzaam opwarmde, gleden haar handen langs de hoes van de strozak. Die voelde zo dun. Ze voelde het stro tussen de draden doorsteken. Plots schoot ze overeind. Wat nou als ze zelf een hoes zou maken, eentje die sterker was dan deze enkeldraads rotzooi. Wat nou als ze eens twee draden in elkaar zou twijnen tot één stevige? Dat zou moeten kunnen, dacht ze, ze had laatst al eens geëxprimeerd met haar spinnewiel en ‘n paar restjes draad. En dan met die getwijnde draad een stevige stof weven? Ze werd steeds enthousiaster en stelde zich voor dat als het zou werken met dat twijnen, dat ze dan misschien wel stoffen en hoezen zou kunnen gaan verkopen. Er liepen tenslotte steeds meer mensen over het pad naar de Dom.
Zo lag ze tegen Iziard aan te dromen over een mooie warme dag in ‘t voorjaar, haar stoffen in de zon voor haar huisje en het geklingel in de lucht van de muntjes in de zakken van de langslopende mensen.